Een leefomgeving die schoon en veilig is – onze 29 omgevingsdiensten waarborgen dat met vergunningen, toezicht en handhaving (VTH-taken). De commissie Van Aartsen neemt nu onder de loep of ze dat goed genoeg doen. Nico van Mourik, directeur van Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) loopt vooruit op de resultaten: “Het VTH-stelsel werkt. Sterker nog, door volop te professionaliseren worden we steeds beter.”

“De omgevingsdiensten hebben de eerste vier jaar dat de VTH-taken onder hen vielen, zich deze taken eigen gemaakt. Intussen zit onze omgevingsdienst diep in een professionaliseringsslag”, vertelt Van Mourik. “Dat geldt voor meer omgevingsdiensten. Ik zie vier grote ontwikkelingen waar wij nu op inzetten en waar élke dienst baat bij heeft.”
1. Spreek tijdig met beleidsmakers

Omgevingsdiensten hebben veel te maken met gemeenten en provincies. Vooral in de ‘gouden driehoek’ van ruimtelijke ordening, bouwen en milieu. Van Mourik: “In combinatie met ruimtelijke ordening en bouwen wordt milieu vaak als lastig ervaren. Begrijpelijk, want bouwprojecten moeten vaak snel klaar zijn en dan is het moeilijker om aan milieueisen te voldoen. Maar met meer samenwerking tussen gemeenten, provincies én omgevingsdiensten kan het milieu ook als winnaar uit de bus komen.”
Hoe moeten omgevingsdiensten dat voor elkaar krijgen? “Door vroeg met de andere partijen om tafel te gaan. Een recent voorbeeld uit onze praktijk: in een van onze gemeenten zou op vervuilde grond een bouwproject ontwikkeld worden. Waar vroeger pas veel later in het proces contact zou zijn, gingen we nu ruim voor de start van het project al met de beleidsmaker van de gemeente en projectontwikkelaar in gesprek. We legden de knelpunten uit en zochten samen de snelste oplossing. Een ander voorbeeld is onze samenwerking met de provincie Noord-Brabant op het gebied van agrarisch beleid. Voordat het beleid ingaat, toetsen wij de haalbaarheid al. Daarop wordt het beleid aangepast. Zo begrijpen we al vroeg in het proces wat we van elkaar kunnen verwachten – dat voorkomt irritatie en – doordat je geen dubbel werk meer doet – overbelasting bij beide partijen.”
2. Werk samen met toezichthouders
“Kennis is goed, kennissen zijn beter”, stelt Van Mourik. “Daarmee bedoel ik dat omgevingsdiensten nauw moeten samenwerken met andere toezichthouders. Zo hebben wij een convenant met twee andere omgevingsdiensten, drie waterschappen en drie veiligheidsregio’s voor het toezicht op risicorelevante bedrijven. Die werken met gevaarlijke stoffen, maar vallen niet onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Toezicht daarop valt onder omgevingsdiensten én waterschappen. Binnen het convenant stemmen we af hoe we met die bedrijven omgaan en delen we kennis. Dat vermindert de toezichtslast voor bedrijven en voorkomt dat we als toezichthouders elkaar tegenwerken. In plaats daarvan versterken we elkaar juist.”
“Bij rijksinspecties zit veel ervaring waar wij iets van kunnen leren. Op onze beurt hebben wij veel zicht op de uitvoeringspraktijk, en daar steken zij weer iets van op.
Ook met rijksinspecties moeten omgevingsdiensten volgens Van Mourik nauw contact houden. “Dat gebeurt vaak al. Zo wisselen we werkwijzen en conclusies van onderzoeken uit met Rijkswaterstaat, de NVWA, de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW. Bij zulke rijksinspecties zit veel ervaring waar wij iets van kunnen leren. Op onze beurt hebben wij veel zicht op de uitvoeringspraktijk en daar steken zij weer iets van op. En minstens zo belangrijk: bij incidenten weten we elkaar snel te vinden.”
3. Zet in op situationeel toezicht
Toezichthouders, handhavers en vergunningverstrekkers bij omgevingsdiensten kennen de bedrijven in hun regio. “Die kennis helpt ons om situationeel toezicht te houden”, stelt Van Mourik. “Dat betekent dat we bedrijven binnen de lokale context beoordelen: wij kennen de positie van een bedrijf in de omgeving, weten hoe het ervoor staat en of de eigenaren van goede wil zijn. Hierdoor gaan wij verder dan met een checklijst in de hand bepalen wat er goed of fout gaat. We prioriteren mét het bedrijf en spreken af dat eerst de drie belangrijkste punten worden aangepakt en daarna pas de rest. Dat is een stuk haalbaarder dan bedrijven verplichten direct een rits aanpassingen te doen waarvoor ze vaak de middelen en kennis niet hebben.”
4. Verander op interne cultuur
Het is nu tijd voor een professionele standaard voor ons werk, vindt van Mourik. “Wij passen daarvoor het stoplichtmodel toe. Wat rood is, moet direct worden aangepakt. Groen checken we alleen. Bij oranje is de meeste winst te behalen. Dan gaat het namelijk nog niet fout, maar dreigt het de verkeerde kant op te gaan – en dat willen we voorkomen. Dit stoplichtmodel leggen we nu vast in onze werkprocessen. Zo kijken we met dezelfde bril naar alle bedrijven. Overigens nog altijd in de lokale context.”
“Het stoplichtmodel leggen we nu vast in onze werkprocessen. Zo kijken we met dezelfde bril naar alle bedrijven. Overigens nog altijd in de lokale context.”
Werken met het stoplichtmodel én daarbij de lokale context in het oog houden, vergt een cultuuromslag. Daar zit Van Mouriks omgevingsdienst midden in. “Je moet goede gesprekken met ondertoezichtstaanden voeren, luisteren en oplossingsgericht denken. Die vaardigheden ontwikkelen we op meerdere manieren. Met intervisie, door op vaste momenten intern de dialoog aan te gaan en specifieke cases te bespreken. Door bestuurders en beleidsmakers uit te nodigen om hun perspectief te delen. En door kennis uit te wisselen met andere omgevingsdiensten. Voorbeeld: Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied deelt met ons hun ervaring in het toezicht op TATA Steel. Bijzonder leerzaam, omdat we veel soortgelijke bedrijven in onze regio hebben.”
“Ik vind het onterecht om nu de discussie te voeren over of de VTH-taken wel, of maar deels, bij de omgevingsdiensten moeten liggen.”
Onze stem laten horen
Omgevingsdiensten zijn op de goede weg, concludeert Van Mourik. “Ik vind het onterecht dat nu de discussie gevoerd wordt of de VTH-taken wel, of maar deels, bij de omgevingsdiensten moeten liggen. Wij zetten ons met 7000 milieudeskundigen bij 29 omgevingsdiensten in voor een veilig Nederland met een beter milieu. We zijn nu júist aan het professionaliseren en stáán voor wat we doen.”
Dit is deel 1 van een reactie op het onderzoek van de commissie Van Aartsen naar het VTH-stelsel. Binnenkort volgt deel 2, waarin voormalig hoofd van DCMR Milieudienst Rijnmond Jan van den Heuvel vertelt wat hij en voormalig DCMR-collega Arie Deelen adviseren aan de commissie Van Aartsen.