Een bedreiging voor de jeugdbescherming. Zo typeerde onderzoeker Adri van Montfoort eind 2017 de nieuwe Jeugdwet, die toen twee jaar van kracht was. Uitvoerende instellingen onderschreven zijn kritische rapport. Wat is er sindsdien verbeterd en wat moet er nog gebeuren? ToeZine vroeg het Astrid Rotering van Jeugdzorg Nederland en Ineke Roos van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).

“De Jeugdwet moest de regeldruk voor jeugdbeschermers serieus terugdringen”, stelt Van Montfoort in het rapport ‘Tucht, toezicht en kwaliteit jeugdbescherming’. Dit doel van de nieuwe Jeugdwet was in 2017 nog bepaald niet bereikt. Sterker nog: voor de jeugdbescherming was de regeldruk alleen maar toegenomen. Instellingen die jeugdbescherming willen bieden, moeten bijvoorbeeld voldoen aan tientallen extra eisen. Pas daarna worden ze een zogenaamde Gecertificeerde Instelling (GI).
Door de toevoeging van het tuchtrecht hebben jeugdbeschermers volgens Van Montfoort bovendien het gevoel constant te worden beoordeeld en dekken ze zichzelf eerst in met formulieren voordat ze nadenken over de belangen van het kind. Ook vindt hij dat er, met onder meer de Raad van de Kinderbescherming, het Keurmerkinstituut en de IGJ, te veel toezichthouders op jeugdbescherming zijn. Ze zijn volgens hem niet meer op één hand te tellen. Kortom: Van Montfoort pleitte in zijn rapport voor fikse veranderingen. En hierin stond hij verre van alleen, want bijna geen enkele partij in de jeugdzorg was in 2017 tevreden met het toezichtsbeleid.
Nu, vier jaar later, is het tijd om terug te blikken op wat er is veranderd én te kijken naar wat er nog moet gebeuren. Astrid Rotering van Jeugdzorg Nederland, de branchevereniging voor ondertoezichtstaande instellingen, heeft daar zo haar visie op. Net als Ineke Roos van de IGJ.
De Jeugdwet van 2015
De Jeugdwet regelt bijna alle zorg en ondersteuning voor kinderen onder de 18 jaar. Hij verving in 2015 de Wet op de jeugdzorg en moest het aantal regels en richtlijnen in de jeugdbescherming terugdringen. Onder andere door te decentraliseren, waarbij meer verantwoordelijkheid verschoof van de centrale overheid naar de gemeenten. Wel was de invloed van de rijksoverheid nog geregeld door middel van een ingewikkelde certificering. Ook bracht de nieuwe wet het tuchtrecht en nóg meer toezichthoudende instanties met zich mee.
Astrid Rotering, bestuurslid Jeugdzorg Nederland

“Of er veel is veranderd sinds het rapport van Van Montfoort? Ik zou zeggen: op papier wel, maar de praktijk blijft achter. Toezichthouders en gecertificeerde instellingen discussiëren nu meer over mogelijke verbeteringen in de jeugdbescherming. En er wordt veel onderzoek gedaan. Zo deed onderzoeksbureau Nivel aanbevelingen voor de inrichting van het tuchtrecht, in het rapport ‘Evaluatie 5 jaar tuchtrecht in de jeugdzorg’. Een goed voorbeeld van vooruitgang – op papier. Ander voorbeeld is het ‘Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming’. Daarin vertellen beleidsmakers hoe de kind- en gezinsbescherming over vijf tot tien jaar eruit moet zien. Met de vereenvoudiging van het toezicht als een van de kernadviezen.”
“Op papier zijn er al goede stappen gezet, maar concrete plannen blijven uit.”
Concrete plannen blijven nog uit
“De sector en de beleidsmakers vinden allemaal dat het toezicht op de jeugdbescherming beter moet. Maar hoe? Daar zijn ze het niet over eens. Wat verder nog mist, zijn de concrete plannen. Het Toekomstscenario is bijvoorbeeld nog geen definitief plan en moet ook nog langs de Raad van State en de Tweede en de Eerste Kamer. Bovendien is er een wetswijziging nodig. Want alleen als we de wet als basis gebruiken, kunnen we een revolutie in het toezicht organiseren. Alle begrip, want fundamentele veranderingen laten nou eenmaal lang op zich wachten. Maar het betekent voor nu dat we niet anders kunnen dan optimaliseren binnen de huidige wettelijke mogelijkheden.”
Betere afstemming als oplossing
“Een pijnpunt is dus dat betrokken partijen het lang niet altijd eens zijn over wát er precies moet veranderen. Zelf vind ik bijvoorbeeld dat er tijdens inspecties meer moet worden gekeken naar de uitkomst: wat is er nodig om het gezin te helpen? En dat toezichthouders meer met elkaar moeten samenwerken en afstemmen. Dat er een gedeeld toezichtkader komt op zowel kwaliteit, processen als professionaliteit. Denk aan het tuchtrecht, het klachtrecht en de Nationale ombudsman. Of aan een betere afstemming tussen de IGJ en het Keurmerkinstituut (KMI), dat bepaalt welke instellingen gecertificeerd worden. Ik snap dat de inspectie meer op de inhoud zit en het KMI meer op de processen. Ze focussen echter wel op dezelfde aspecten, zoals het verkorten van de wachtlijsten. Dus je kunt ze niet los van elkaar zien. Een betere afstemming tussen toezichthouders leidt in mijn ogen tot eenduidiger toezicht. En daar willen we naartoe, want dat zou de regeldruk pas echt verminderen.”
Ineke Roos, afdelingshoofd Jeugd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Vereenvoudig is taak voor de ministeries
“Ik snap dat jeugdbeschermers het toezicht zoals het nu is als complex ervaren. In ons rapport ‘Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd’ zeggen we ook dat er te veel partijen, die ieder een eigen rol en taak hebben, betrokken zijn bij de jeugdbeschermingsketen. Dit moet eenvoudiger en hier ligt een opdracht voor de politiek. Al deze partijen hebben een eigen taak. Vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen zal ook de ervaren toezichtlast voor Gecertificeerde Instellingen terugbrengen.”

Samenwerken voor lichtere last
“Wij zijn ons dus bewust van de last en druk die het toezicht met zich meebrengt. We doen er daarom alles aan om de druk binnen de huidige wettelijke kaders zo veel mogelijk te verlichten. Zo inspecteren we bijvoorbeeld sámen met andere toezichthouders, zoals de Inspectie Justitie en Veiligheid. Vervolgens leveren we gezamenlijk één rapport op. Dat is wel zo overzichtelijk. Daarnaast leunen wij op de verleende certificering van het KMI. Als het KMI zegt dat een instantie voldoet aan de voorwaarden om een certificaat te krijgen, checken wij dat niet nogmaals. En ons toezichttraject op jeugdbescherming laat zien dat we kijken naar de specifieke context van situaties en dat we doen wat nodig is. Zo stelden we in oktober 2020 samen met de Inspectie Justitie en Veiligheid dat een actiegerichte aanpak nodig is om de kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel tijdige en passende hulp te bieden. In ons toezicht naar deze aanpak kijken we met name naar de uitkomst: dat kinderen en gezinnen de juiste hulp krijgen.”
“Het belang van het gezin staat altijd voorop.”
Betere afstemming geen goed idee
“In tegenstelling tot mevrouw Rotering zie ik een nauwere samenwerking tussen de IGJ en het Keurmerkinstituut niet als een oplossing. Inderdaad: je kunt ons niet los van elkaar zien. En binnen de wettelijke kaders informeren wij elkaar altijd over onze bevindingen. Maar waar het Keurmerkinstituut zich richt op de certificering van instellingen, hebben wij een bredere taakopvatting. We kijken bijvoorbeeld ook naar de lange wachtlijsten in de jeugdzorg en welke partijen een rol kunnen spelen bij het oplossen hiervan. Daarnaast adresseren wij onze bevindingen op verschillende plekken. Bijvoorbeeld bij het Rijk, gemeenten, brancheorganisaties of een organisatie. Overigens onderschrijf ik wél het standpunt van mevrouw Rotering over de uitkomst van inspecties: dat het belang van het gezin vooropstaat. Wij houden hier altijd rekening mee. Want de kinderen en hun gezinnen, dát is waar we het allemaal voor doen.”