In het onderwijs ontstonden tijdens de coronacrisis grote achterstanden. Vooral bij leerlingen met een sociaal-economische achterstand. Het demissionair kabinet steekt 8,5 miljard euro in het inlopen van de achterstanden, maar de Onderwijsinspectie wil een stap verder gaan. Dorien Zevenbergen, programmamanager van de ‘Staat van het Onderwijs’: “We moeten niet terug naar hoe het was.”

De Onderwijsinspectie juicht het Nationaal Programma Onderwijs [kader] toe, maar pleit ervoor het geld ‘met beleid’ in te zetten. “Met enkel reparatie van de corona-achterstanden keren we terug naar hoe het was voor de coronacrisis: een situatie met ongelijke kansen voor leerlingen”, vertelt Dorien Zevenbergen, programmamanager van de jaarlijkse ‘Staat van het Onderwijs’. “De 8,5 miljard euro van het Nationaal Programma Onderwijs geeft de kans om meer te doen dan achterstanden inlopen en ook door te pakken op het bestrijden van sociale ongelijkheid in het onderwijs.”
Ongelijk schooladvies

Alle leerlingen in het onderwijs horen dezelfde kansen te krijgen, ongeacht hun sociaal-economische achtergrond. Maar in de praktijk loopt het vaak anders. Uit onderzoek van de Onderwijsinspectie blijkt dat kinderen met een sociaal-economische achterstand bij gelijke prestaties vaker een lager schooladvies voor het voortgezet onderwijs krijgen dan andere kinderen. “Sociale ongelijkheid in het onderwijs ontstaat ongemerkt en vanuit goede bedoelingen”, zegt Zevenbergen. “Individuele scholen gaan er onterecht vanuit dat het bij hen niet voorkomt. Ze denken bijvoorbeeld dat sociale ongelijkheid alleen leerlingen met een migratieachtergrond raakt. ‘Die hebben we niet op school’, denken ze dan. Maar ook kinderen van ouders met een laag inkomen en laag opleidingsniveau zijn vatbaar voor sociale ongelijkheid.”
“Als inspectie onderzoeken we: waar is het onderwijssysteem de oorzaak van sociale ongelijkheid, wat ligt buiten de invloedssfeer van het onderwijs en waar kan het bijdragen aan een oplossing?”
Sociale ongelijkheid staat al jaren hoog op de agenda van de Onderwijsinspectie. Ze doet onderzoek, creëert bewustwording en faciliteert het onderwijs om tot oplossingen te komen. Zevenbergen: “We kijken waar het onderwijssysteem de oorzaak is van sociale ongelijkheid, wat binnen de invloedssfeer van het onderwijs ligt en waar het onderwijssysteem kan bijdragen aan een oplossing.” Zo nam de Onderwijsinspectie in 2016 met po- en vo-inspecteurs de advies- en plaatsingsmomenten bij de overgang van het basis- naar het middelbaar onderwijs onder de loep. Ook onderzocht ze bij zes basisscholen en vijf middelbare scholen wat sociale gelijkheid bevordert én belemmert, samen met de Universiteit van Maastricht en de Universiteit van Luxemburg. Uit dit onderzoek bleek dat procedures bijdragen aan (on)gelijkheid, maar vooral welke afweging een docent maakt. Sindsdien bespreekt de inspectie bij schoolbezoeken hoe een schooladvies tot stand komt, en analyseert ze plaatsingen. Daarnaast ontwikkelde ze een serious game om docenten meer inzicht te geven in hun keuzes en hoe ze de capaciteiten van leerlingen inschatten. Deze bevindingen deelt de inspectie met het onderwijsveld en het ministerie van OCW. “Met zulke onderzoeken en ook de jaarlijkse ‘Staat van het Onderwijs’ kweken we bewustwording bij álle scholen, zodat ze een visie op gelijke kansen kunnen ontwikkelen.”
Gevolgen afstandsonderwijs
De inspanningen van de inspectie en het onderwijsveld leken hun vruchten af te werpen. In 2020 stabiliseerde de sociale ongelijkheid in het onderwijs na jaren van stijging. Maar door het afstandsonderwijs tijdens de coronacrisis nam de ongelijkheid weer toe. De toegang tot leermiddelen, zoals een laptop of tablet, of tot een goede omgeving om lessen te volgen en huiswerk te maken verschilde tussen leerlingen. Sommige leerlingen verdwenen zelfs van de radar. “Ondanks de inzet van scholen om álle leerlingen goed te begeleiden, lukte dat niet altijd”, zegt Zevenbergen.
“Door de coronacrisis realiseren we ons: we roeien tegen de stroom in.”
Na het heropenen van de scholen ging veel aandacht naar het inlopen van achterstanden. Puur afgaand op de cito-resultaten heeft dat effect gehad; de scores wijken amper af van voorgaande jaren. “Maar dat geldt niet voor kwetsbare leerlingen. De kloof is gegroeid”, zegt Zevenbergen. “Door de coronacrisis realiseren we ons hoe we voor sociale gelijkheid tegen de stroom inroeien.”
Handvaten geven
De Tweede Kamer en Algemene Rekenkamer zijn kritisch op het Nationaal Programma Onderwijs. Ze hebben vooral moeite met de keuze om scholen zelf te laten bepalen waar het geld naartoe gaat. De Rekenkamer vreest voor misbruik en willekeur. Zevenbergen: “Het ministerie van OCW geeft meer handvatten voor een zinvolle besteding dan ze normaal gesproken doet. Ik hoop dat scholen daar gebruik van maken, zodat het geld niet verdampt. Voor misbruik vrees ik niet, maar of al het geld even effectief wordt besteed, is inderdaad de vraag. Daarom is het belangrijk om vooraf informatie te hebben en achteraf keuzes te verantwoorden. Zodat duidelijk wordt waar het geld naartoe is gegaan en of het effectief is ingezet.”
“Er is een beweging ontstaan, iedereen trekt het zich aan.”
Ook de programmanager heeft advies voor scholen. “We adviseren ze ten eerste te investeren in het lerarentekort en schoolleiders, daar hebben ze nu en ook later wat aan. Ten tweede raden we ze aan om duidelijke keuzes te maken, te beginnen met het verbeteren van de basisvaardigheden rekenen en taal. Leerlingen hebben die nodig om mee te kunnen komen met andere vakken, voor vervolgonderwijs en om later in de maatschappij goed te kunnen functioneren. De afgelopen jaren zijn de basisvaardigheden verwaarloosd, waardoor de sociale ongelijkheid is vergroot. Voordat de coronacrisis uitbrak, haalde een kwart van de leerlingen in het basisonderwijs het streefniveau van taal al niet. Bij rekenen was dat zelfs de helft van de leerlingen. Die aantallen zullen het afgelopen jaar niet zijn afgenomen.”
Oplossingen faciliteren
De inspectie stimuleert het onderwijsveld zelf om over structurele oplossingen voor ongelijkheid na te denken. Tijdens het online congres rond de ‘Staat van het Onderwijs’ bracht ze daarom wetenschappers, docenten en leerlingen in kleine groepjes samen voor inspiratiesessies. “Veel deelnemers vertrokken met nieuwe ideeën en contacten, én met het idee: hier kan ik morgen al wat mee. Zelf hebben we alleen goed meegeluisterd om nieuwe perspectieven en mogelijke obstakels te ontdekken.”
“We gaan scholen niet met extra werk opzadelen, het is een kwestie van duidelijke keuzes maken.”
Werkt de inspectie toe naar een duidelijk doel? En is totale sociale gelijkheid in het onderwijs eigenlijk geen utopie? “Misschien wel”, geeft Zevenbergen toe. “Maar je kunt er op zijn minst voor zorgen dat het onderwijssysteem de kansen van kinderen niet verslechtert. Wat ons erg zou helpen, is als we weten wat precies heeft geleid tot stabilisatie van sociale ongelijkheid in 2020. Helaas krijgen we daar de vinger niet achter. Wel zien we dat er meer partijen dan ooit met sociale ongelijkheid bezig zijn. Van schoolbesturen, docenten, gemeentes en departementen tot de minister aan toe. Er is een beweging ontstaan, iedereen trekt het zich aan. Dat stelt ons in staat om met het geld van het Nationaal Programma Onderwijs echt door te pakken.”
Focus houden
Wat heeft de Onderwijsinspectie de komende jaren nodig om sociale ongelijkheid tegen te gaan? “Focus. Bij alle betrokkenen – van individuele scholen tot de politiek. Als inspectie gaan we scholen niet met extra werk opzadelen. Juíst niet”, zegt Zevenbergen. “Wel zullen we ze blijven aansporen om duidelijke keuzes te maken. Met wat ons betreft met stip op één: het verbeteren van de basisvaardigheden taal en rekenen.”
Nationaal Programma Onderwijs
Basis-, voortgezet, speciaal, middelbaar en hoger onderwijs krijgen samen 8,5 miljard euro om de corona-achterstanden in te lopen en leerlingen sociaal-emotioneel te ondersteunen. Scholen mogen het geld vrij besteden. Scholen met relatief veel leerlingen met een sociaal-economische achterstand krijgen het meeste geld. Van het budget gaat 6 miljard euro naar het basis- en voortgezet onderwijs en 1,5 miljard naar het middelbaar en hoger (beroeps)onderwijs. Ook studenten worden gecompenseerd.